Interview Mia Ikkersheim
Twee oud-leerlingen vertellen over hun schooltijd vroeger
Mevrouw Mia Ikkersheim, oud-leerlinge Joodse School, Bezemstraat
Toen in september 1941 het nieuwe schooljaar weer begon moesten ruim 1600 Joodse kinderen thuisblijven. De Duitse bezetter had besloten dat zij niet meer terug mochten naar hun oude school. Voortaan moesten deze leerlingen naar speciale scholen voor uitsluitend Joodse kinderen en Joodse leraren. Mevrouw Ikkersheim zat al op de Joodse school in de Bezemstraat. Zij vertelt over haar tijd op de school, haar onderduiktijd en de periode na de oorlog.
Interview "Onderduiken"
Interview "Jodenster"
Interview
Ik heb altijd in de Bezemstraat op school gezeten. Mijn broers gingen al naar die school toe en ik dus ook. De school in de Bezemstraat bestond eigenlijk uit drie scholen: een A, B en C school. De A en B school waren de Joodse scholen. Naast het gewone onderwijs kreeg je Joodse lessen, je leerde het Hebreeuwse alfabet en Hebreeuws lezen en we kregen Joodse geschiedenis. Er zaten ook niet-Joodse kinderen op de A en B school maar die volgden de Joodse lessen niet. Andere niet-Joodse kinderen gingen naar de C-school.
De A en de B school waren allebei Joods, maar er was wel een verschil, een klasseverschil. Kinderen uit de hogere klasse zaten op de A-school. Op de B-school zaten kinderen van een lagere klasse. We hadden ook drie verschillende pauzes. Je had een klein plein waar de kinderen van de A-school tijdens de pauze konden spelen. Op het grote plein speelden de kinderen van de B-school en de C-school. We hadden niet tegelijk pauze. De leraren hielden de wacht en je mocht niet van het plein af.
Ik geloof ook dat er van de B-school meer kinderen zijn omgekomen dan van de A-school. De ouders hadden onvoldoende geld om te kunnen vluchten of onderduiken. Er was echt een onderscheid. Ik weet niet of dat ergens is opgeschreven, maar ik vind het heel belangrijk dat dit gezegd wordt.
Toen de bezetter in augustus 1941 besloot dat Joodse kinderen naar aparte scholen moesten gaan, kon ik gewoon op mijn eigen school blijven. De niet-Joodse kinderen moesten van de school af, naar een andere school. Maar ik kan me eigenlijk niet herinneren dat er bij mij in de klas niet-Joodse kinderen zaten. Wat ik mij wel herinner is dat de niet-Joodse leraren moesten vertrekken.
Wij kregen allemaal nieuwe Joodse leerkrachten, die weinig les hadden gegeven. Ze hadden wel de lerarenopleiding gedaan maar niet veel ervaring. Onze meester had ook geen ervaring. Hij was nog jong, kwam uit het oosten van het land en moest ineens bij ons op school komen werken. Hij is nog eens bij ons thuis geweest geloof ik, maar hij had totaal geen verstand van lesgegeven.
Ik kan mij weinig herinneren van die tijd. Wat ik nog wel weet, is dat er Joodse kinderen bijkwamen. Die mochten niet meer naar hun oude school en kwamen bij ons in de klas. Maar over de oorlog spraken we niet met elkaar. We maakten allemaal hetzelfde mee, dus je hoefde er niet over te praten. Ook niet toen we de Jodenster moesten gaan dragen. Iedereen moest dat doen.
Mijn ouders, mijn broers en ik zijn op 1 september 1942 ondergedoken. Mijn beste vriendinnetje, Rebecca Honsbeek, kwam de eerste schooldag na de vakantie, direct na schooltijd vragen waarom ik niet op school was gekomen. Mijn moeder heeft haar gezegd dat ik ziek was. Zodra ik weer beter was, zou ik weer naar school komen. Ongeveer 10 dagen voordat we gingen onderduiken, heeft mijn moeder het mij verteld. Niemand mocht dat weten, ook Rebecca niet. Dat vond ik het moeilijkste, dat ik mijn allerbeste vriendinnetje niet mocht vertellen dat ik wegging.
Wij zijn vertrokken, op 1 september 1942. In een klein stil straatje hebben we de Jodenster van onze kleren gehaald. We zijn met de trein gegaan, dat was heel gevaarlijk maar het is gelukt. Onderduiken is een ervaring die je nooit meer vergeet. Ik kreeg een andere naam en heb wel 30 verschillende adressen gehad. Steeds moest ik weer verhuizen, naar een andere familie. Gelukkig heb ik veel goede ervaringen. Iedereen was erg aardig en ik heb geen vervelende dingen meegemaakt op mijn onderduikadressen.
Maar die periode, het onderduiken, dat is nooit meer verdwenen uit mijn leven. Tijdens de oorlog werd mijn moeder erg ziek. Daarom moest ik na oorlog voor het hele gezin zorgen. Ik kon niet meer naar school en mijn opleiding heb ik niet af kunnen maken. Daar heb ik nu nog steeds last van. Ik heb wel cursussen gevolgd en een mooi beroep gekregen. Maar wie weet wat ik had kunnen worden als er geen oorlog was geweest.
Nadat mijn moeder is overleden, is mijn vader vrij snel opnieuw getrouwd. Toen kon ik me eindelijk ontwikkelen. Wat heel moeilijk was voor mij was dat ik al die jaren geen vriendjes en vriendinnetjes had. Terwijl ik voor het gezin moest zorgen, kon iedereen zijn leven opnieuw opbouwen. Het heeft jaren geduurd voordat ik weer nieuwe vrienden en vriendinnen had gevonden. Ik ben dan ook heel zuinig op de vrienden die ik nu heb. Mijn vriendschap met hen is me ontzettend dierbaar.